Als Arthur thuiskomt ligt zijn vrouw al in bed. De lichten
zijn uit, maar ze zit rechtop en heeft haar benen opgetrokken onder de dekens.
Zijn vrouw vraagt Arthur niet waar hij vandaan komt. Ze weet het.
‘Hoe was het?’ vraagt ze.
Arthur haalt zijn schouders op.
‘Matig?’
Hij knikt. Hij gaat op de rand van het bed zitten en trekt
zijn schoenen uit. Zijn sokken houdt hij aan. Hij ruikt zijn eigen voeten, een
zweetlucht die hij niet onaangenaam vindt.
Zijn vrouw strekt haar benen en slaat de deken van zich af.
Even denkt Arthur dat het een hint is, waarop hij besluit niet te reageren.
Zijn vrouw heeft zich gedoucht voordat hij thuiskwam. Hij ruikt haar shampoo,
het zeepje aan haar scheermes en de vettige witte crème die ze daarna op haar
gezicht gesmeerd heeft.
‘Dat had je nu niet hoeven doen,’ zegt hij.
‘Wat niet?’ vraagt ze.
‘Dit. Je weet toch dat ik je niet meer aanraak. Niet op die
manier.’
Ze begint te lachen.
‘Wacht even. Je denkt toch niet dat dit voor jou is?’
‘Voor wie anders?’ vraagt hij.
Arthur zit nog steeds met zijn rug naar haar toe. Ze kruipt
nu helemaal onder de dekens vandaan en loopt in haar korte, dunne nachtjapon
naar zijn kant van het bed. Daar gaat ze voor hem staan. Haar borsten hangen op
iets boven zijn ooghoogte. Hij kijkt naar haar tepels, die uitsteken onder de
stof.
‘We zijn uit elkaar,’ zegt Arthur.
‘Dat weet ik toch?’
‘We slapen in hetzelfde bed, maar dat betekent niets.’
‘Dat klopt.’
‘Ik walg van je,’ zegt hij.
‘Ik walg ook van jou,’ zegt ze.
‘Goed zo.’
Hij staat op en legt zijn hand tegen haar wang. Eerst
streelt hij haar, laat zijn vingers over de donshaartjes op haar huid gaan, dan
trekt hij zich terug en haalt hij uit.
Ze deinst niet naar achteren. Ze laat haar armen slap langs
haar lichaam hangen, terwijl hij zich klaarmaakt voor de volgende klap.
‘Dit is wat we doen,’ zegt hij.
‘Ja.’
‘Wil je dat ik je vasthoud?’
‘Nee.’
Arthur raakt haar andere wang, nu harder dan eerst. Er
blijft een rode afdruk achter die na een paar seconden wegtrekt.
‘Wil je dat ik ophoud?’
‘Nee,’ zegt ze.
Hij slaat nog een keer.
‘En nu?’
‘Nee,’ zegt ze.
Arthur laat zijn hand weer zakken en kijkt naar haar. Zijn
vrouw. Hij heeft meerdere verkleurde plekken achtergelaten, die nu lijken te
drijven als olievlekken op water.
Hij gaat weer op bed zitten.
‘Morgen is er weer een dag,’ zegt hij.
‘Ja.’
Zijn vrouw loopt naar de badkamer en blijft lang binnen. Als
Arthur bijna in slaap is gevallen, met zijn kleren nog aan, komt ze naast hem
liggen en trekt de dekens tot over haar borst.
‘Dit is wat we doen,’ zegt ze. ‘En zo is het goed toch?’
Arthur kreunt. Hij hoort haar wel, maar begeeft zich te
dicht bij zijn onderbewustzijn om nog antwoord te geven.
Morgen is er weer een dag, denkt hij. Dan valt hij in slaap.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten